Uit eerder onderzoek zijn er aanwijzingen dat ziekte op jonge leeftijd, alcoholgebruik gedurende zwangerschap, afkomst en geboortegewicht bij de glazuurontwikkeling en -mineralisatie van invloed kunnen zijn. Justin van der Tas zocht naar nieuwe etiologische factoren van glazuurhypomineralisatie.
Naam: Justin T. van der Tas
Studie/specialisatie: Geneeskunde, Erasmus MC, 2017. Tandheelkunde, Radboudumc, 2020. Clinical Research, Erasmus MC, 2017.
Proefschrift: Advances in epidemiological research of dental enamel hypomineralization and dental caries Promotiedatum: 4 november 2020,
Erasmus MC
Eerste promotor: prof.dr. E.B. Wolvius, Afd. MKA, Erasmus MC
Tweede promotor: prof.dr. F. Rivadeneira, Afd. MKA, Erasmus MC
Copromotor: dr. Lea Kragt, Afd. MKA, Erasmus MC
Motivatie: Met dit proefschrift is geprobeerd meer inzicht te verschaffen in de etiologie van glazuurhypomineralisatie en de verschillen in cariësprevalentie te verklaren onder kinderen. Dat zou voor veel winst kunnen zorgen in de mondgezondheid van kinderen.
Ik heb onderzoek gedaan naar mogelijk nieuwe etiologische factoren van glazuurhypomineralisatie en onderzoek naar ongelijkheden in de cariësprevalentie onder kinderen. Dit hebben we onderzocht binnen een groot geboortecohort van 10.000 Rotterdamse kinderen, Generation R. Deze kinderen worden vanaf hun geboorte gevolgd tot de jongvolwassen leeftijd en zijn nu gemiddeld zestien jaar oud. De Generation R-studie onderzoekt de groei, ontwikkeling en gezondheid van opgroeiende kinderen.
Een onderdeel daarvan is de mondgezondheid. Op 6-jarige leeftijd zijn intraorale foto’s genomen van de dentitie en beoordeeld op glazuurhypomineralisatie en cariës. Glazuurhypomineralisatie is beoordeeld in zowel de melk- als de blijvende dentitie (afbeelding 1), hypomineralized second primary molars (HSPM) en molar incisor hypomineralization (MIH). Cariës is enkel beoordeeld in de melkdentitie (afbeelding 2). Uiteindelijk zijn meer dan 5.000 kinderen geïncludeerd in ons onderzoek.
Wat zijn de belangrijkste resultaten van uw onderzoek?
Uit ons onderzoek blijkt dat kinderen met een lagere botdichtheid vaker HSPM hebben dan kinderen met een hogere botdichtheid. Dit verband is echter niet gevonden voor MIH. Daarbij is de vraag gesteld of mogelijk vitamine D, een belangrijk, vet oplosbaar prohormoon dat een rol speelt in botmetabolisme, een verklarende factor kan zijn van deze relatie. Vitamine D, gemeten prenataal in het serum van moeder, kort na de bevalling in serum uit navelstrengbloed en op zesjarige leeftijd, hield echter geen verband met de prevalentie van HSPM of MIH onder kinderen. In het onderzoek naar cariës onder de 6-jarigen van Generation R blijkt dat kinderen van Turkse of Marokkaanse komaf meer dan vier keer vaker cariës hebben dan Nederlandse kinderen. Deze verschillen zijn nog groter als de groepen worden gevormd op basis van de hoeveelheid aangedane gebitselementen. Ook Surinaams-Hindoestaanse kinderen hebben significant vaker cariës, tot twee keer vaker dan Nederlandse kinderen. Opvallend was dat deze verschillen onafhankelijk zijn van socio-economische positie (SEP) en mondgezondheidsgedrag, zoals poetsfrequentie en leeftijd van eerste tandartsbezoek. Waarschijnlijk spelen voedingsgewoonten hierin een grote rol, gezien het feit dat dit een factor was waar we in onze studie niet optimaal voor hebben kunnen corrigeren.
Verder blijkt uit mijn onderzoek dat in de relatie tussen SEP en de cariësprevalentie onder kinderen het opleidingsniveau van de moeder de belangrijkste sociaal-economische indicator is. Mogelijk dat dit de beste voorspeller is van gezond mondgezondheidsgedrag onder kinderen, maar verder onderzoek zal dan nog moeten aantonen. De ongelijkheden in cariësprevalentie onder kinderen van ouders met verschillende SEP zijn bovendien evident tussen de wijken in Rotterdam. De cariësprevalentie lag in de wijken met een algemeen lagere SEP hoger dan in de wijken met een algemeen hogere SEP (afbeelding 3). Deze relatie verdween dan ook na de correctie voor SEP. Voorts hebben we de invloed van prenatale stress op cariësprevalentie op 6-jarige leeftijd onderzocht. Meer prenatale stress in de vorm van zwangerschapshypertensie, vroeggeboorte of te klein zijn voor de zwangerschapsduur geeft geen hogere kans op cariës en lijkt dus niet van invloed op de glazuursterkte. Ook is in een samenwerkingsverband met andere centra wereldwijd de rol onderzocht van de genetica in relatie tot de cariësprevalentie onder kinderen. Door deze samenwerking konden data worden geanalyseerd van meer dan 19.000 kinderen. Uit deze studie blijkt dat de genetische factoren een onzekere en zeer beperkte invloed hebben op de cariësprevalentie.
Bij dit onderzoek is ook het gebruik van een Quantitative Light-induced Fluorescence (QLF) camera gevalideerd, die betrouwbaar kan worden geacht voor toepassing in (epidemiologisch) onderzoek naar diagnostiek van hypomineralisatie en cariës.
Wat heeft u echt verrast tijdens uw onderzoek?
Dat er sociaal-demografische verschillen bestaan in relatie tot de cariësprevalentie is voor elke practicus wel bekend, maar dat de verschillen zo groot zijn en duidelijke patronen laten zien per woonwijk was voor ons nieuw en onbekend. Ook de positieve relatie tussen de botdichtheid en de glazuurhypomineralisatie kwam als een verrassing, net als dat vitamine D hierin geen rol lijkt te spelen. Uiteindelijk kent het cross-sectionele en observationele onderzoek dat nu verricht is dan ook zijn beperkingen. Zo hebben we in ons onderzoek niet kunnen corrigeren voor het gebruik van suiker uit de voeding, kent diagnostiek middels fotografie zijn beperkingen ten opzichte van klinisch onderzoek, en zijn er geen temporele verbanden te maken. Toekomstig onderzoek kan meer opheldering en nieuwe aanknopingspunten bieden.
Met welke uitkomst van uw onderzoek kan een algemeen practicus vooral zijn voordeel doen?
Een algemeen practicus kan met onze uitkomsten weer iets meer inzicht bieden in het ontstaan van glazuurhypomineralisatie aan de patiënten in zijn of haar praktijk. Helaas blijft de etiologie onduidelijk en daarmee preventie onmogelijk. Verder denk ik dat een algemeen practicus zich door onze resultaten nog meer bewust kan zijn van de ongelijkheden in cariësprevalentie onder verschillende groepen kinderen. Uiteindelijk is de cariëservaring van een jonge patiënt doorslaggevend voor het wel of niet intensiveren van preventieve adviezen. Dit onderzoek laat zien dat er winst te behalen valt in het verkleinen van de ongelijkheden. Ook benadrukken onze uitkomsten nog eens het belang van de extrinsieke factoren bij het ontstaan van cariës en ondersteunen daarmee de bewijskracht voor leefstijladviezen ten behoeve van cariëspreventie in de praktijk.
Hoe moet eventueel vervolgonderzoek eruitzien?
Het ultieme doel van dit onderzoek is de etiologie van glazuurhypomineralisatie te ontrafelen en ongelijkheden in cariësprevalentie te verkleinen. Vervolgonderzoek zou zich moeten richten op grote studies, eventueel in samenwerkingsverband, om nog meer risicofactoren van een relatief frequent voorkomende aandoening als glazuurhypomineralisatie te identificeren. De hoop is hiermee meer beïnvloedbare risicofactoren te ontdekken en uiteindelijk de prevalentie van de aandoening mogelijk te verlagen. Verder is het van belang meer onderzoek te verrichten naar hoe de ongelijkheden in cariësprevalentie het effectiefst verkleind kunnen worden.
Hoe heeft men gereageerd op uw onderzoek?
Ons onderzoek heeft veel aandacht gehad binnen onze professie, maar ook in de media. Dit heeft voor onze onderzoeksgroep nieuwe deuren geopend en tot nieuwe initiatieven geleid binnen Rotterdam om onderzoeksresultaten naar de praktijk te vertalen. Het is goed om te zien hoe ons onderzoek constructieve discussies initieert en daarmee hoop biedt voor uiteindelijk betere zorg en gezondheid voor de patiënt.
* Bron: Van der Tas JT, Kragt L, Elfrink MEC, et al. Social inequalities and dental caries in six-year-old children from the Netherlands. J Dent. 2017; 62: 18-24. doi:10.1016/j.jdent.2017.04.008
Dit artikel is verschenen in
TandartsPraktijk nr. 2, 2021.